De eerste fluosessie is achter de rug. Nu ja, achter de rug: ik ondervind de gevolgen aan den lijve. Misselijkheid is de eerste 4 à 5 dagen onvermijdelijk, hadden ze me verteld. Ik kan dat best vergelijken met de eerste drie maanden van toen ik zwanger was van Nina en Leon. Dat betekent: te misselijk om te eten, maar toch eet ik beter iets, want een lege maag werkt de misselijkheid nog in de hand. En als ik dan iets eet, ben ik daar dan weer misselijk van... Me verplaatsen van mijn bed naar mijn zetel is al een hele opgave. Het grote verschil met een zwangerschap is dat ik geen baby in de plaats krijg op het eind.
Mijn slecht humeur stak donderdag al de kop op toen ik eventjes naar het UZ moest om de poortkatheter in mijn borstkas te laten plaatsen. 'k Had dat als een tussendoortje gezien, maar mis poes. Het is nu eenmaal een - weliswaar korte - algemene verdoving, waardoor ik de ganse dag toch wat mottig was. Maar erger vond ik: niemand had gezegd dat ik die linkerarm amper ging kunnen bewegen nadien, bovenop de rechterarm die ik nog niet zo beweeglijk is door de operatie. Gelukkig was Dieter er om me na de operatie weer in mijn veel te ingewikkelde tenue te helpen.
Vrijdagmorgen 21 november: op weg naar alweer een primeur: de eerste fluosessie. Best spannend en tegelijk ook een beetje beangstigend om de verhalen en de beelden die ik in mijn hoofd heb te toetsen met de werkelijkheid. Eens aangekomen op de dienst Medische Oncologie (Waarom heet dat niet gewoon "Oncologie"? Alsof er ook een dienst "Niet-medische Oncologie" bestaat; eentje voor kankerpatiënten in hun vrije tijd, misschien?), ben ik plots wel blij dat die poortkatheter er zit, want dan moeten ze weer geen kwartier prikken om een ader te vinden voor het fluo-infuus. Ik heb me voorgenomen om niet te denken in termen van "dat vergif", of "chemisch spul"; maar om te denken dat iedere druppel die ik krijg een druppel dichterbij genezing is. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ook omdat de dienstdoende oncoloog ons naast de de hoofdwerking (sneldelende celletjes vernietigen) ook gedetailleerd informeert over de waslijst aan mogelijke bijwerkingen: van irritaties in de mond over braken tot haaruitval en een zwakke verdediging. Zodat ik ze zou herkennen en netjes kon bijhouden, begrijp ik wel.
"Hoe gaat dat eigenlijk zo'n fluosessie?" Deze en de volgende twee sessies (12 december en 5 januari) krijg ik een zogenaamde FEC-chemosessie, naar de eerste letters van de 3 stoffen, de laatste drie fluosessies krijg ik een andere stof toegediend: taxothere. Concreet gaat dat zo: eerst een baxter medicatie tegen misselijkheid (Zofran, maar wij zeggen Zorro), gevolgd door een baxter Epirubicine, een baxter Cyclophosfamide en ten slotte een baxter Fluoro-uracil. Telkens ongeveer een kwartiertje per baxter, met wat fysiologische spoeling tussendoor. Die Cyclophosfamide-stof is trouwens een derivaat van mosterdgas - na WOI werd ontdekt dat mosterdgas bij sommigen een beenmergremming veroorzaakt had, en net na WOII werd deze stof voor het eerst toegepast bij de behandeling van kanker. Nu snap ik al beter waarom ik misselijk ben: voor de oorlog tegen kanker zijn ze de mosterd gaan halen bij de nazi's ;-)
Mijn lichaam sputtert eerst nog wat tegen: meteen nadat de eerste druppels van de bloedrode, toch een beetje fluo-achtige baxter in mijn lichaam lopen, krijg ik overal jeuk. Dieter moet me assisteren om te helpen krabben, want ik kom handen tekort. De verpleegster stopt de behandeling en haalt de oncoloog erbij. Die jeuk blijkt een "milde" allergische reactie te zijn, "dat gebeurt wel eens". Met eerst een baxter anti-allergicum (Tavigil, iets met cortisone), zou dat opgelost zijn. Ik ben er wel wat groggy door en zoek toch eventjes het bed op. Nadien blijft de jeuk weg en na de fluobaxter gaan nog twee kleurloze baxters vlotjes binnen. De verpleegster kijkt trouwens maar raar als Dieter doodserieus, gespeeld bezorgd vraagt of ik nu licht zou geven in het donker. "Nee, maar 't zou wel handig zijn hé," lacht ze uiteindelijk toch.
Op de middag zit het erop en Dieter en ik gaan een lekker hapje eten. Nog snel even genieten voor de smaakpapillen aangetast worden, vandaar ook dat ik Dieter donderdagavond nog om lekkere frietjes van de frituur stuurde. Tijdens het middageten hebben we het over hoe ik me erbij voel - gelukkig kunnen mijn schatje en ik hier veel en goed over praten, want dat is écht nodig. 's Morgens op de dagkliniek en ook nadien heb ik echt een vies gevoel: het gevoel van vreemde stoffen die precies een storm in mijn lichaam zullen ontketenen.
Zoals voorspeld, voel ik de misselijkheid vrijdag pas in de late namiddag opkomen, tot 's avonds - gelukkig heb ik nog niet moeten kotsen, dat haat ik. En constant vraag ik me af: voel ik nu iets of niet? Beeld ik me dat nu niet in? Zou dat toch niet zijn doordat ik weet dat ik misselijk kan worden…? Anyway, gelukkig heb ik een heel arsenaal zorropilletjes meegekregen en die doen wel hun werk. Zaterdag voel ik me iets beter, wel nog heel moe. Bij mij valt het misschien nog mee, denk ik al. Misschien kunnen we zondag toch nog bij vrienden brunchen. Niet dus! Het is alsof koning winter me zondag met die laag sneeuw kwam vertellen dat de winter vroeg is, en keihard... en koud en kil wordt. Alsof ik dàt nog niet wist! Mocht het niet van de schilderachtige eerste sneeuw geweest zijn: zondag was een dag om vlug te vergeten. Mijn lichaam verkeert in een algemene staat van malaise, dus mijn geest ook.
Alsof dat niet genoeg is, wordt Leon ziek, dat arm ventje heeft koorts, volgens de kinderarts een virale infectie op de luchtwegen. Nina heeft ondertussen wel een fantastisch sneeuwweekend beleefd samen met oma en opa in d'ardennen. Het was dit weekend een leuke afwisseling om haar vrolijke stemmetje over de telefoon te horen vertellen over de sneeuwman die ze gemaakt had en de sneeuwbal die ze naar oma gemikt had. Tussen haar gekwetter door liet Nina wel nog eens weten: "Ik breng veel sneeuw voor je mee naar huis en ga je een kusje geven, want jij bent nu ziek, hé, mama."
"Ja hoor kindje, een beetje wel."